De manier waarop jongeren die gepest zijn omgaan met anderen, kan een rol spelen in het ontwikkelen van depressieve klachten. Dat blijkt uit onderzoek naar pesten waarop Minita Franzen op 10 februari promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Mensen die ooit zijn gepest, hebben een grotere kans op psychische problemen, met name depressie, dan niet-gepeste leeftijdsgenoten. Deze symptomen blijven vaak voortbestaan, ook wanneer de gepeste personen zich niet langer in de pestomgeving bevinden, of ontwikkelen zich nadat het pesten is gestopt. Het onderzoek van Minita Franzen is gericht op het interpersoonlijk functioneren van adolescenten met pestervaringen, om mede te verklaren hoe zij depressie ontwikkelen.
Gepeste adolescenten ervaren sociale interacties als negatiever en schatten de intenties van anderen als vijandiger in. Ook laten ze zelf meer vijandigheid zien dan niet-gepeste adolescenten. Na het verlaten van de middelbare school (en daarmee waarschijnlijk de pestomgeving) leek de interpersoonlijke stijl van gepeste jongeren weer meer op die van niet-gepeste leeftijdsgenoten. Toch bleek uit hun antwoorden op de vragenlijsten over dagelijkse interacties dat gepeste jongeren in een sociale situatie met een dominante ander minder adaptieve sociale reacties vertoonden. Mogelijk omdat die dominante anderen hun herinnerde aan hun eerdere ervaringen met (dominante) pesters. Dit maakt hen waarschijnlijk kwetsbaar voor het voortduren of terugkeren van depressie-symptomen.
Ten slotte bleek dat de verhoogde vijandigheid bij gepeste jongeren ongeveer een derde van hun verhoogde risico op depressie-symptomen verklaarde. Dit onderstreept de rol van het interpersoonlijke gedrag van gepeste mensen bij hun verhoogde risico op het ontwikkelen van depressie. Om de schadelijke consequenties van pestervaringen zoveel mogelijk te voorkomen, lijkt het raadzaam waar nodig de omgang met anderen te leren bijstellen.
Lees hier het proefschrift
Bron: RUG